Langzaam baande ik mijn weg door het hoge gras, dat voor mij gewoon laag was. Mijn grote lichaam was twee meter hoog, groter dan normale vrouwtjes brilberen. Hier en daar plukte ik wat weg, maar ik bleef doorlopen. Opeens rook ik een vreemde geur en even later kwam ik platgetrapt gras tegen, dat niet van mij kon zijn. Een grom verlaatte mijn mond, maar toch negeerde ik het. Volgens de anderen was ik makkelijk met mensen, misschien kon het komen doordat ik niet echt een terretorium had. Ik was een van de oudsten en volgens de anderen onvoorzichtig. Ze hadden gelijk, ik was al een paar keer aangevallen en elke keer had ik de mensen vermoord. Mensen vermoorden vond ik altijd heel spijtig omdat ze mij in het verleden hadden geholpen toen ik nog jong was. Nu reisde ik overal heen en de mensen die ik tegen kwam jaagde ik de schrik over het lijf. Ik zuchtte om het fijt dat de mensen mij en mijn leefgebied niet met rust lieten. Ik ging midden in het gras liggen en het begon te waaien.